Verkennen

Als kinderen gekozen en verteld hebben wat ze willen spelen, ben je alert of alle kinderen van start kunnen gaan. Je hebt misschien al in gedachten welke kinderen je vandaag wilt begeleiden of bij welke hoek / activiteit je wilt aansluiten. Je kan ook met een open blik eens rond kijken en een keuze maken.

Spelbegeleiding staat of valt met de mate waarin je weet aan te sluiten bij de beleving van het kind. Als dat je lukt, blijft of raakt het kind betrokken. Bij Rekenen op spel werken we volgens de 3 V’s: Verkennen, verbinden en verrijken. Verkennen, de eerste van de 3 V’s, doe je om te begrijpen wat de betekenis van het spel is voor het kind. Je observeert waar de aandacht van het kind naar uitgaat. Je kijkt en luistert in stilte, zodat je het spel van het kind niet verstoort. Je probeert je in te leven: waardoor is het kind geboeid, wat probeert het kind, wat ervaart het kind? Door te verkennen, doe je recht aan het perspectief van het kind.

Hoe verken je?

  • Kijk even van een afstandje of kom rustig dichtbij zitten op ooghoogte. Zorg dat je dichtbij genoeg bent om te kunnen zien en horen wat er gebeurt, maar dat je de kinderen niet in de weg zit.
  • Vraag geen aandacht voor jezelf of voor jouw komst. Als kinderen je aankijken, kun je vragen of zeggen: mag ik even hier zitten? Of: ik ga even hier zitten. Begin (nog) geen gesprek.
  • Stel je open voor wat je ziet en hoort. Accepteer dat.
  • Verplaats je in de beleving van de kinderen.
  • Neem tijd om te observeren.

Wat observeer je precies?

Om de betekenis van het spel te achterhalen, let je vooral op de materialen, de handelingen, de persoonlijke inhoud of verbeelding van het kind, het contact met andere kinderen en de taal die het kind gebruikt. Bij jongere kinderen vallen andere dingen op dan bij oudere kinderen.

Hulpvragen zijn:

  • Welke handelingen doet het kind precies en met welk materiaal? Op welke specifieke kenmerken van het materiaal heeft het kind de aandacht gericht? Wat probeert het? Waardoor is het kind geboeid?
  • Welke persoonlijke ervaringen, of interpretatie verbeeldt het kind in het spel?
  • Hoe is het sociale contact met andere kinderen en hoe beleeft het kind dat? Wat zijn reacties en initiatieven?
  • Wat zegt het kind? Of maakt het kind speelgeluiden? Wat bedoelt het kind daarmee?

Spelen met materialen en voorwerpen

Bij kinderen in de voorschool zie je veel manipulerend spel. Kinderen proberen van alles uit met materialen en voorwerpen om de mogelijkheden en beperkingen van het materiaal te ontdekken. Ze zijn ook nog sterk gericht op hoe materialen en voorwerpen voelen. Jongere kinderen bedenken meestal in het moment wat ze doen. Ze volgen hun impulsen en reageren op prikkels van buitenaf, zonder vooraf bedacht plan. Vragen die kinderen zichzelf lijken te stellen zijn: Hoe voelt dat? Wat gebeurt er als..? Wat hoort bij elkaar? of Wat kan ik bij elkaar doen? Daarnaast vinden ze plezier in het beheersen van een handeling, een soort oefenspel (denk bijvoorbeeld aan steeds maar knippen, knippen, knippen).

Hoewel jongere kinderen ontdekkingen doen, geven ze daar nog niet echt vervolg aan in hun spel. Ze kunnen tijdelijk opgaan in één bepaald effect dat hen plezier geeft en dat steeds herhalen, totdat iets anders hun aandacht trekt. Kinderen in groep 2 spelen vaak al met een vooraf bedacht plan waaraan meerdere kinderen deelnemen. Wanneer ze geconfronteerd worden met nieuw materiaal, keren ze voor even terug naar de fase van manipulerend spel. Wanneer het duidelijk is wat de mogelijkheden van het materiaal zijn, zetten ze het materiaal in voor hun (gezamenlijke) spelplan.

Als jongere kinderen met meerdere losse materialen kunnen spelen, zie je ze vaak die materialen ordenen of combineren. Af en toe lijkt dat toevallig ergens op en constateren de kinderen achteraf dat ze iets gemaakt hebben. Oudere kleuters denken vaak andersom: ze hebben een plan om iets te maken en bedenken vervolgens met welke materialen ze dat gaan doen. Ze maken doelbewust een product en kiezen zelf de materialen.

Voorbeeld

Voorbeeld: Spelen met schuim

Jongere kinderen hebben veel aandacht voor het gevoel dat het schuim geeft. Ze ontdekken bijvoorbeeld bij toeval dat het een bijzonder gevoel geeft als je met schuim in je handen klapt. Het spettert ook een beetje. Het kind klapt steeds opnieuw in de handen met het schuim. Tot er een grote klodder schuim naar beneden valt. Dan volgt er weer een volgend experimentje.
Kinderen in groep 2 ontdekken al vrij snel eigenschappen van het schuim, bijvoorbeeld dat dat aan elkaar kleeft. Ze maken vervolgens een plan: “We gaan een hele hoge schuimberg maken.”

Voorbeeld

Voorbeeld: Bellen blazen

Jongere kinderen proberen het voor elkaar te krijgen dat er een bel ontstaat als ze blazen. Ze blazen achter elkaar meer en minder gelukte bellen en hebben daar plezier in. Het bellenblazen is doel op zich. Kleuters in groep 2 stellen zichzelf al gauw een doel. Ze willen bijvoorbeeld grote bellen blazen of zoveel mogelijk bellen in één keer.

Voorbeeld

Voorbeeld: Spel bij de lichttafel

Een jonger kind is gefascineerd door de glazen steentjes en begint dezelfde steentjes in een rijtje of groepje te leggen. De herfstbladeren belanden toevallig erom heen. Het kind herkent ineens een weggetje in het rijtje steentjes.
Een kind in groep 2 bekijkt het effect van de glazen steentjes op de lichttafel en bedenkt dan dat het met de steentjes weggetjes gaat maken door het bos. De herfstbladeren worden neergelegd om bomen te verbeelden. De blauwe steentjes zijn water.

Persoonlijke inhouden in het spel

Soms zijn kinderen in hun spel vooral bezig met uitdrukking geven aan persoonlijke indrukken en ervaringen. Dat gebeurt in rollenspel, maar ook bijvoorbeeld in tekeningen of andere creaties. Het kind verbeeldt vanuit de eigen interpretatie wat het in de wereld om zich heen (of via beelden) heeft gezien of meegemaakt. Spelen is ook: van impressie naar expressie.
In beginnend rollenspel van peuters krijgt vaak één aspect van de persoonlijke ervaring de nadruk en kinderen herhalen dezelfde handeling. Het rollenspel van kinderen uit groep 2 verloopt doorgaans volgens een zelf bedacht spelverhaal, waaraan meerdere kinderen deelnemen. De persoonlijke ervaring is onderdeel in een groter spelverhaal. Tijdens de ontwikkeling maakt het ‘doen-alsof’ van kinderen plaats voor de wens om ‘net-echt’ te spelen. Echt lezen, schrijven en rekenen krijgen een plaats in het spelverhaal. Niet meer ‘doen alsof’-betalen, maar geld aftellen en bonnetjes uitschrijven.

Voorbeeld

Voorbeeld: Scheren net als papa

Jonge kinderen smeren schuim op hun wangen, net als papa. Ze imiteren de handeling van het scheren en herhalen dat. Ze spelen nog niet echt de rol van vader en wat daar allemaal bij hoort. Het spelverhaal is nog beperkt tot één handeling.

Voor oudere kleuters is scheren slechts één gebeurtenis in het spelverhaal ‘vader en moedertje’. Andere gebeurtenissen kunnen zijn; opstaan, tanden poetsen, wassen, ontbijten, naar je werk gaan, hond uitlaten, boodschappen doen, koken, sporten etc.

Contact met anderen

Soms gaat de aandacht van kinderen in het spel vooral uit naar het contact met andere kinderen. Het maakt niet zoveel uit wat het materiaal of het spelverhaal is, het gaat het kind erom met wie het speelt en het beleeft vooral plezier aan die interactie.

Jonge kinderen kunnen zich nog maar nauwelijks in de ander verplaatsten. Samen spelen betekent bij hen ‘in de nabijheid van andere kinderen’. Toeschouwersspel (kijken naar spelende kinderen) en parallelspel (naast andere kinderen spelen met hetzelfde materiaal) zijn kenmerkend voor jonge kinderen. Kinderen doen ideeën op door wat ze andere kinderen zien doen en willen dat graag ook doen. Het is belangrijk dat kinderen die naast elkaar spelen over voldoende materiaal beschikken, zodat ze hetzelfde kunnen doen als de ander. Tegelijkertijd zijn er ook momenten, vaak nog kort en met vertrouwde leeftijdgenootjes, waarop kinderen samen aandacht hebben voor hetzelfde, en op elkaar reageren, soms met taal, soms zonder taal. Het begin van samenspel.

Als kinderen ouder worden spelen ze bij voorkeur met andere kinderen samen en leren ze zich steeds beter te verplaatsen in de gedachten, gevoelens en wensen van anderen. Ze maken samen plannen en stemmen op elkaar af. Dat gaat soms met meningsverschillen gepaard, maar de wens om samen te spelen, maakt het belangrijk om die conflicten samen op te lossen. Als kinderen samen spelen, zijn er momenten dat ze meer gericht zijn op het contact of plezier met elkaar, dan op het spel zelf. Ondanks het vele samenspel, spelen oudste kleuters op momenten ook graag alleen.

Voorbeeld

Voorbeeld: Spelen met zand

Jongere kinderen spelen zwijgend en ieder voor zich, met de emmertjes en de modder. Ze houden elkaar vaak wel in de gaten en imiteren elkaar af en toe.

Oudere kinderen bouwen samen een zandkasteel en overleggen met elkaar.

Taaldenken

In de moedertaal verwerven de meeste kinderen rond 1 jaar de eerste woordjes. Rond twee jaar maken ze twee-woordzinnetjes en daarna breidt de omvang van de zinnen snel uit naar volledige zinnen en complexere zinnen (bijvoorbeeld zinnen met voegwoorden, zoals maar, omdat, want, zodat, Als…dan…-zinnen of een zin zoals Ik weet niet waarom die het niet doet).

Kinderen gebruiken ook taal in hun spel. Jongere kinderen maken vaak speelgeluiden bij hun spel (brrrrooem) of praten voor zichzelf. Bij manipulerend spel verwoorden kinderen meestal wat ze waarnemen (steen, die is groot) of wat ze doen (rollen, die daarop, deze duwen) in het hier en nu of ze vragen daar aandacht voor van anderen, vaak een volwassene (kijk, deze lang). In rollenspel gaan kinderen ook rolgebonden taal gebruiken. Als ze politie spelen, zeggen ze bijvoorbeeld Halt, sta stil. Naarmate kinderen meer gaan samenspelen, gaan ze ook meer taal gebruiken in hun spel, maar ook voor overleg over het spel, om uit te wisselen wat ze doen of wat er lastig is. Bij rollenspel overleggen kinderen ook over wie wat moet gaan zeggen: En dan zei ik…

Taal helpt bij het denken. Toch kunnen kinderen al redeneren, voordat ze dat correct kunnen uitdrukken in taal. Je merkt dat onder andere wanneer zich kleine problemen voordoen in het spel. Als kinderen graag iets willen in het spel, dan proberen ze die problemen op te lossen. Ze doen dat eerst nog vooral door te handelen en gebruiken daarbij weinig taal, maar steeds meer zullen ze hun handelen met taal ondersteunen en nog weer later kunnen ze ook problemen oplossen zonder te handelen. Ze redeneren dan over mogelijke oplossingen met complete en complexe zinnen. Kinderen redeneren overigens ook steeds meer over hoe de wereld volgens hen in elkaar zit. Het spel kan aanleiding geven tot zulke gedachtes, die vaak hardop gedeeld worden.

Het denken ontwikkelt zich dus van alleen denken over concrete situaties in het hier-en-nu naar ook denken over situaties buiten het hier-en-nu, zoals situaties die nog gaan komen, denkbeeldige situaties of mogelijke situaties (als ik… dan…). Ook gaan kinderen meer op een meta-niveau denken: ze merken overeenkomsten en verschillen op tussen situaties en trekken daar conclusies uit (die nog niet altijd overeenkomen met de werkelijkheid).

Nederlands als tweede taal

Kinderen met een andere thuistaal dan het Nederlands, spreken soms weinig of nog helemaal geen Nederlands als ze beginnen in de voorschool of op school. Dat betekent niet dat ze een vertraagde taaldenkontwikkeling hebben, alleen dat hun taalontwikkeling in het Nederlands nog niet zo ver is als bij moedertaalsprekers van dezelfde leeftijd. Een risico is om van deze kinderen weinig te verwachten: juist deze kinderen hebben voldoende uitdaging nodig om zelf te praten en problemen op te lossen. Wanneer ze taal nodig hebben, leren ze taal.

Bij kinderen die Nederlands spreken als tweede taal, ben je extra alert op hun pogingen tot communicatie. Non-verbaal, verbaal, in hun eigen taal of in het Nederlands; het is allemaal even belangrijk dat je positieve respons geeft.

Met een wiskundebril

In Rekenen op spel gaat het om kansen herkennen in spontaan spel voor het stimuleren van de reken-wiskundeontwikkeling. Je verkent wat het spel betekent voor het kind, en je bent er alert op of dat te maken heeft met wiskunde. Soms kijkt het kind als het ware zelf al door een wiskundebril naar de wereld. Dat zie je al snel als kinderen iets construeren, materialen vergelijken of groeperen, of als ze bijvoorbeeld echt of ‘doen-alsof’ tellen of rekenen in hun spel. Maar er zijn veel meer mogelijkheden. Wanneer je goed weet waar rekenen-wiskunde allemaal over gaat, herken je veel sneller dat kinderen in hun spel de wereld al geregeld op een wiskundige manier benaderen of dat hun spel bijdraagt aan hun wiskundige ontwikkeling.

Voorbeeld

Voorbeeld: Spelen met klei

Bekijk het filmpje. Waar gaat volgens jou de aandacht van het kind naar uit?

En welke wiskunde kun je hierin herkennen?

Wat zien wij:

Het kind maakt zelf balletjes van klei, een-voor-een. Ze voelt ze in haar hand. Ze heeft er al een aantal op een rij liggen en ieder nieuw balletje legt ze nauwkeurig in het rijtje neer. Ze voegt de balletjes steeds toe aan dezelfde kant van de rij. Ze gaat vrij snel met haar vinger over de rij van de balletjes heen, maar zegt daar niets bij. Soms is ze wat langer bezig met het rollen van de klei in haar hand.

Welke wiskunde kun je daarin herkennen?

  1. Het kind maakt delen van een geheel. Er ontstaat een ‘verzameling’ van balletjes.
  2. Het kind ordent de balletjes. Dat is een goede ervaring voor het latere structureren van hoeveelheden.
  3. Het kind maakt met de balletjes een rij. Dat is een goede ervaring voor het latere herkennen van patronen.
  4. Het kind lijkt zich er bewust van te zijn dat de rij langer wordt, of lang is. We denken dat omdat ze er met haar vinger overheen gaat. Daarmee groeit haar begrip van ‘lengte’, langer worden. Ze gebruikt nog niet de taal die daarbij hoort.
  5. Het kind heeft steeds een nieuw balletje erbij. Daarmee doet ze ervaring op met de 1-op-1-relatie, die zo belangrijk is voor het latere synchroon tellen.
  6. Het kind ervaart hoe er ‘steeds meer’ van iets komt. Een ervaring van hoeveelheid, van aantallen, ook al is ze nog niet bezig met tellen.

Het is van belang dat het kind zelf de controle heeft over de balletjes en ze ook voelt. Ze ervaart hoeveelheden, ze ordent zelf, op haar eigen manier. Niet op papier, en niet in opdracht.

Wel of niet verder begeleiden?

Welke spelsituatie je ook tegenkomt, in alle gevallen vraag je je af of jouw verdere ondersteuning bij het spel gewenst is. Betrokkenheid van de kinderen is daarbij je belangrijkste kompas. Als kinderen niet betrokken spelen, kunnen ze altijd jouw begeleiding gebruiken; soms hebben ze structuur of hulp nodig bij hun spel en soms hebben kinderen behoefte aan inspiratie of uitdaging. Ook als kinderen wel hoog betrokken zijn, kunnen ze jou nodig hebben voor hun taaldenkontwikkeling in het Nederlands of om te leren samenspelen. Als je vaker met kinderen meespeelt als een speelmaatje, dan zul je merken dat ze het plezierig gaan vinden als je meedoet.

Als je tijdens het verkennen, wiskundige perspectieven in het spel hebt ontdekt, probeer je ook goed te kijken of die op dat moment betekenisvol zijn voor het kind. Als kinderen vooral van het contact met elkaar lijken te genieten, of als ze in hun doen-alsofspel de baby aan het voeden zijn, zijn ze niet zomaar ineens nieuwsgierig naar iets heel anders.

Na de eerste V van Verkennen, volgt in je begeleiding de tweede V van Verbinden. Bij het kind dat met klei speelt, zou het een mooie eerste stap zijn om zelf ook balletjes te gaan rollen.