Inrichting

Het inrichten van een rijke speelleeromgeving is iets waar veel leerkrachten en pm-ers aandacht aan besteden. Als de ruimte aantrekkelijk en prettig is ingericht, komen kinderen en volwassenen er graag.  Gebruik van de ruimte, overzicht, kleur, de ordening van materialen zorgen dat een ruimte meteen bij binnenkomst goed voelt of niet.

Een overzichtelijke indeling van de ruimte helpt om tot spelen te komen. Als een kind zijn weg kan vinden in de ruimte kan het daarbinnen zijn spel ontwikkelen. De ruimte helpt dan om tot spelideeën te komen, spel te verdiepen en in spel te variëren. De inrichting van de ruimte lokt bepaald gedrag uit.

Als materialen logisch geordend en gelabeld zijn, kunnen kinderen  materiaal zelf pakken en opruimen. Het bevordert zelfstandig gedrag en maakt het mogelijk dat kinderen zelf keuzes maken voor materiaal dat bij hun spel past.

De inrichting van de ruimte beïnvloedt ook de activiteit die plaats vindt. Een lange lege gang of een leeg speellokaal nodigt uit tot rennen. Een knusse leeshoek daarentegen nodigt uit om je in terug te trekken en even tot jezelf te komen.

In een evenwichtig ingericht lokaal is ruimte voor zowel rust als activiteit, om te zitten en te bewegen, voor nieuwe impulsen en voor het bekende en vertrouwde. Er is ruimte om samen te spelen maar ook om je terug te trekken of even je eigen gang te kunnen gaan. Er is ruimte voor activiteiten in de grote groep, in kleine groepjes, in de kring of naast elkaar.

Hoeken

Hoeken maken deel uit van de klas. Door de werkelijkheid naar binnen te halen, wordt de interesse van kinderen geprikkeld. In een goede hoek vervelen kinderen zich nooit. Materialen uit de echte wereld en ruimte voor de eigen inbreng van kinderen maken een hoek aantrekkelijk, want jonge kinderen willen vooral doen en zelf ervaren.

Een overzichtelijke inrichting vereist een duidelijke afbakening van hoeken, waarin het meteen duidelijk is op welke manier je er kunt spelen. De huishoek nodigt dan bijvoorbeeld uit tot rollenspel en naspelen van huiselijke situaties zoals als eten koken, klussen, de baby verzorgen enzovoort. De bouwhoek biedt voldoende ruimte en materialen om te experimenteren met bouwconstructies. De leeshoek is een rustige plek waar je je kunt terugtrekken met een prentenboek.

Naast afbakening is ook verbinding tussen hoeken belangrijk. Op die manier stimuleer je kinderen samen te spelen, bij elkaar aan te kloppen en materialen op verschillende manieren te gebruiken. Vanuit de huishoek kunnen de kinderen dan bijvoorbeeld een boodschap gaan doen in de winkelhoek. Of kinderen kunnen aan de knutseltafel spullen voor in de winkel maken.

Toevoegen van materiaal in de hoeken biedt kansen om het spel uit te breiden en wiskunde te stimuleren. Spelen de kinderen bijvoorbeeld dat er een verjaardag wordt gevierd, dan kun je een portemonnee met geld in de huishoek leggen om een cadeautje gaan kopen in de winkelhoek. Door in de winkelhoek inpakpapier neer te leggen, creëer de kans dat kinderen gaan passen meten om het papier op de juiste grootte te knippen om het cadeautje in te pakken.

Voorwerpen uit de eigen leefwereld van een kind vergroten de actieve betrokkenheid in het spel. Met een koffiezetapparaat dat lijkt op dat van thuis, kan een kind beter naspelen hoe je koffie zet en schep je de mogelijkheid om het spel te verdiepen. Hoe meer kinderen opgaan in het spel, hoe meer jij je (wiskundig) aan het spel kunt verbinden en kunt ingaan op wat je de kinderen ziet doen:

  • Heeft opa zoveel schepjes suiker in zijn koffie? Drie, dat is veel!
  • Pas op, het is nog heet hoor! Kun jij het al drinken?
  • Niet te vol schenken, ik wil er ook nog melk bij. Anders stroomt het over!

Themahoek

Een themahoek geeft een nieuwe impuls aan activiteiten in de groep. Door samen met kinderen een themahoek in te richten, zorg je ervoor dat kinderen hun eigen betekenis aan de hoek kunnen geven. Ze kunnen voorwerpen inbrengen die zij bij het thema vinden passen. Het is een kapstok om over in gesprek te gaan en uitwisseling op gang te brengen. Zo leren kinderen elkaar beter kennen, kun je werken aan groepsvorming en kunnen ze tegelijkertijd van elkaar leren.

Wanneer het thema ‘familie’ bijvoorbeeld centraal staat, heeft ieder kind daar een eigen verhaal bij. Gesprekken naar aanleiding van eigen foto’s, kunnen leiden tot verhalen over dat je bij opa en oma hebt gelogeerd, waar plaats en tijdsaanduiding een rol spelen. Het kan ook gaan over het verschil in leeftijd van de verschillende familieleden, of er kan aan de orde komen hoe het kind gegroeid is sinds het een baby was.

Ruimte

Om te spelen is ruimte nodig. Ruimte om je te bewegen en ruimte om te mogen experimenteren. De wiskundeontwikkeling bouwt zich op vanuit concrete ervaringen die het kind opdoet. Door te bewegen in de ruimte ontwikkelt een kind gevoel voor verhoudingen. Het kind ervaart dat je je lang en dun moet maken om door de kier van de deur te glippen en juist zo klein mogelijk om onder de tafel door te kruipen. Vanuit deze ruimtelijke oriëntatie, die begint bij het eigen lichaam, ontwikkelt een kind zich verder in meetkunde.

Essentieel voor de ontwikkeling van de motoriek, maar ook voor de ontwikkeling van rekenen en wiskunde is dat kinderen voldoende ruimte  tot hun beschikking hebben om te bewegen en allerlei ruimtelijke ervaringen op te doen. het is dus van belang je lokaal niet te vol te zetten met tafels en stoeltjes. Als alternatief voor stoeltjes, kun je kinderen ook op een mat in de kring laten zitten om ruimte in je lokaal te creëren.

Bij de ontwikkeling van rekenen-wiskunde wordt nogal eens het belang vergeten van de lijfelijke ervaring van kinderen. Kijk maar eens naar de SLO-inhoudskaarten voor rekenen-wiskunde. Zelfs voor de peuters worden ervaringen met het eigen lijf niet expliciet vermeld.

Voorbeeld

Belang van lijfelijke ervaringen

Een kind dat lekker speelt op de glijbaan, in dit geval door tegen de glijbaan op te klimmen, ervaart met het lichaam dat de glijbaan hoog en steil is. Ze voelt dat ze kracht nodig heeft om naar boven te komen, en wrijving om niet uit te glijden. Wanneer haar schoenen toch slippen, voelt ze ook de snelheid waarmee ze (stukjes) naar beneden glijdt. Dat naar beneden glijden geeft ook weer een lichamelijke ervaring: een spannend gevoel dat het spel nog aantrekkelijker maakt. Dergelijke lijfelijke ervaringen zijn op dit moment het belangrijkste voor het kind. Tegelijkertijd zijn die concrete ervaringen een onmisbaar fundament om wiskundetaal (bijvoorbeeld hoger, omhoog, snel, steil, naar beneden) te ontwikkelen en voor abstracter wiskundig handelen en denken in andere situaties, bijvoorbeeld Als iets op een helling ligt, dan glijdt het vanzelf naar beneden. Of hoe hoger en steiler een helling, hoe sneller weer beneden.

Je kunt je verbinden aan het spel door te verwoorden wat je ziet of aan te moedigen als dat even nodig is:

  • Zet hem op. Nog een paar stapjes, en dan ben je boven!
  • Wat ben je hoog!
  • Oeh, ga je lekker naar beneden glijden?
  • Glijden je voeten uit? Zet ze maar een beetje scheef.
  • Aha, ik zie dat je nu sneller klimt. Zo kom je goed naar boven, zeg!

 

Het speelplein

Buitenspel speelt een belangrijke rol in het ontwikkelen van ruimtelijke oriëntatie. Met rennen, fietsen, klimmen, klauteren doen kinderen allerlei ontdekkingen. Ze ontdekken dat je als je te hard fietst, je uit de bocht kunt vliegen. Ze ontdekken dat je in rul zand minder hard kunt lopen. Ze ontdekken dat de bal op het gras minder hard rolt dan op de tegels. Hoe meer er buiten voor kinderen te ontdekken is, hoe meer motorische en tegelijk wiskundige ervaringen ze kunnen opdoen. Een buitenruimte waarin ook gras, zand, beplanting, hoogteverschil en misschien zelfs een waterpunt is, biedt meer uitdaging en kansen om wiskundige ervaringen op te doen.

Naast grof motorische ervaringen doen kinderen bij het buitenspelen ook allerlei andere ervaringen op waarin je wiskunde kunt herkennen. Door zand in en uit een emmertje te scheppen, experimenteert een peuter met inhoud. De kleuter die zandtaartjes bakt, is aan het construeren.

Zo zijn er allerlei voorbeelden te noemen: de peuter die zijn schaduw ontdekt, is bezig met meetkunde, de kleuter die takken verzamelt om een hut te bouwen zoekt uit op lengte, de jongen die met een vergrootglas de stippen van een lieveheersbeestje telt, wordt zich bewust van vergrotingen en is bezig met hoeveelheden, de kinderen die bloemetjes plukken voor een vaasje in de klas sorteren op vorm en kleur.

Vanzelf komen er allerlei kansen voorbij om aandacht te besteden aan rekenen en wiskunde.  Wanneer je deze kansen herkent, wordt het gemakkelijker om ze doelgericht te gebruiken voor het stimuleren van de ontwikkeling op de verschillende rekendomeinen. Dit doe je in eerste instantie door aan te sluiten bij wat kinderen doen en wat hen bezig houdt.

  • Spiegel de handelingen van een kind eens: kneed op dezelfde manier het balletje klei, bouw een zelfde blokkentoren of bak tegelijk een zandtaartje. Je zal merken dat je nog meer zicht krijgt op wat het kind bezighoudt.